-
1 losgaan
3 [opengaan] s'ouvrir♦voorbeelden:die schroef gaat los • cette vis se desserremijn veter is losgegaan • mon lacet s'est défait -
2 losgaan
1 [loslaten] come/work loose ⇒ become untied/unstuck/detached2 [fel afgaan op] (let) fly/go (at) ⇒ go (for)3 [opengaan] open (up)♦voorbeelden:die schroef gaat los • that screw is coming loose2 erop losgaan • go for it, make a dash for it -
3 losgaan
разъединиться, разойтись; отделиться; открепиться; развязаться, отвязаться; распуститься; разбинтоваться; развернуться; расплестись; расцепиться; отпаяться; развертеться; развинтиться; расклеиться, отклеиться, отлепиться; распороться; отслоиться; расшнуроваться; расстегнуться; отстегнуться; отстать, отойти; оторваться* * ** (z)расходиться, развязываться, распускатьсясм. тж. losbreken* * *гл.общ. выстрелить, расходиться, развязываться, распарываться, распускаться -
4 losgaan
v. fly off the handle -
5 erop losgaan
erop losgaan -
6 erop losgaan
erop losgaango for it, make a dash for it -
7 op losgaan
гл.общ. (iem.) бросаться (на кого-л.), (iem.) наступать (на кого-л.) -
8 отвернуться
losgaan ; zich afwenden -
9 расклеиться
losgaan -
10 come apart
uit elkaar vallen, losgaan, uit elkaar gaancome apart1 uit elkaar vallen ⇒ losgaan, uit/van elkaar gaan————————losgaan/raken -
11 loosen
v. losgaan, ontspannen, verslappen; los(ser) maken, laten verslappen/vieren[ loe:sn]1 losgaan ⇒ ontspannen, verslappen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 los(ser) maken ⇒ laten verslappen/vieren♦voorbeelden:loosen up • doen ontspannen -
12 découdre
découdre [deekoedr]♦voorbeelden:¶ en découdre • er op los slaan, op de vuist gaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉1. v(los)tornen [naad]2. se découdrev -
13 desserrer
desserrer [deeserree]1 losmaken ⇒ losdraaien, losschroeven♦voorbeelden:desserrer sa prise • zijn greep laten verslappen→ dent1 losgaan1. vlosschroeven, losdraaien2. se desserrerv -
14 losgehen
losgehen1 (erop) afgaan ⇒ erop losgaan, afstormen♦voorbeelden:3 kann es losgehen? • kunnen we beginnen?auf ‘los!’ gehts los! • direct begint het! -
15 los-
гл. -
16 losbreken
отломать; отщепить; высвободиться; бежать; прорваться; сбежать* * **1) отламывать2) (z) вырываться, прорываться* * *гл.общ. лопаться, разламывать, бежать (из заключения), разражаться (о грозе и т.п.), откалывать, отламывать -
17 отстать
achterblijven, achtergaan, achterlopen ; losgaan, loslaten -
18 отставать
achterblijven, achtergaan, achterlopen ; losgaan, loslaten -
19 распутаться
loswikkelen, losgaan, tot klaarheid komen, zich bevrijden -
20 распутываться
loswikkelen, losgaan, tot klaarheid komen, zich bevrijden
Страницы
